Categoriearchief: Geen categorie

Buen camino

Leestijd: 5 minuten

Er zijn honderden redenen te bedenken om de Camino de Santiago te lopen, tot Santiago de Compostela in het noordwesten van Spanje of een stukje ervan. Niet veel van de mede-peregrinos die ik tegenkwam in de week dat ik de Camino liep, verdenk ik van religieuze motieven, hooguit spirituele motieven. Het graf van apostel Jacobus bezoeken of dichter bij God zijn. Ik kan weinig met dat soort motieven. In de middeleeuwen was er nog een aflaat te halen in Santiago, een korting op het vagevuur. Later speelde volgens Herman Vuijsje het navoelen van het lijden van Jezus een rol. ‘De camino mocht niet over rozen lopen, maar moest over doornen gaan.’

Culturele motieven, noemt een Spaanse site. Dat is voor velen nu een belangrijke reden. Voor de meesten, denk ik. Of huilen en uitrazen, wat verdriet of tegenslag vooronderstelt. Jezelf terugvinden, pure eenzaamheid ervaren of juist vriendschap vinden. Liefde misschien, zoals die Oostenrijkse medepelgrim die vertelde hoe hij zijn lief was tegengekomen tijdens een eerdere tocht. De natuurbeleving, de uitdaging of de sport. De lokale wijnen langs de route ontdekken, een alternatief voor playa en pretparken bezoeken of nu eindelijk eens het land van Goya en Don Quijote leren kennen.

Het is heel simpel, haal een stempelkaart, vul je rugzak met wat voeding, water en kleding en begin te lopen. Vooropgezet dat je een beetje conditie hebt. Begin liefst vroeg in de ochtend, tegen zonsopgang. Of eerder als je een nachtlampje hebt. Volg de borden en pijlen en als je rond de middag in de buurt van een herberg komt, is dat wellicht een mooi moment om de tocht voor die dag te onderbreken.

Ik was in Pamplona waar ik een taalcursus deed. Weinig cursisten, maar dat trekt me juist wel. Een stad die ik vaag kende, waarvandaan ik vrienden kon bezoeken en waar ik me kon onderdompelen in het Spaanse leven. Dat zocht ik daar. Na afloop van de cursus had ik nog een weekje. En pas een dag of drie voordat ik me op de Camino begaf, bedacht ik dat het misschien wel een goed idee was me op de Camino te begeven. Misschien hielp het dat een Spaanse vriendin me enthousiast appte dat ze net die week de laatste vijf etappes naar Santiago had gelopen. Mijn simpele motto: lopen is leuk!

Behoorlijk onvoorbereid, ja. Maar goed, wat heb je nodig? Zo dacht ik. Behalve een paar loopschoenen, een tandenborstel en natuurlijk, vanzelfsprekend, onontbeerlijk, een boek. Waar ga je heen zonder boek? Ik nergens. Nooit.

In dit geval was dat helaas niet Homo Deus, het prachtige, meeslepende, overtuigende werk van de Israëlische historicus Yuval Noah Harari. Grappig dat ik een Schotse vrijwilligster die wacht hield bij een kerkje onderweg juist met dat boek zag. Grappig ook omdat Noah Harari religie als heel functioneel beschrijft: het christendom is bedacht om landbouw en consumptie van planten en dieren te legitimeren. Zijsprongetje. Dat boek had ik al voor de vakantie gelezen, ik las nu een dikke Spaanse roman van Paloma Sanchez-Garnica.

Terug naar de tocht. Pamplona ligt een 750 kilometer van Santiago de Compostela, maar juist de oversteek van de Pyreneeën trok me aan. Dus nog een stukje terug. Ik kocht een ‘credencial’, een stempelkaart die als bewijs geldt voor de herbergen dat je daadwerkelijk bezig bent met de Camino. Alleen op vertoon van die kaart kun je daar slapen. Ik nam de bus naar Saint Jean Pied-de-Port, net over de Spaanse grens en drie etappes vóór Pamplona. En ik liep er naar het toeristenbureau voor een eerste stempel.

Daar schoten de tranen me in de ogen. Mijn eerste stempel! Hoeveel zouden er volgen, wat zou ik tegenkomen, is dit het begin van iets, hoeveel honderdduizenden mensen zijn me voorgegaan, wat is dit? Ik vraag me af of de stempelaar van het toeristenbureau iets heeft gemerkt. Hij was wel heel vriendelijk en wenste me ongeveer als eerste ‘buen camino’.

Later die dag raakte ik opnieuw geëmotioneerd. Ik had de acht kilometer naar herberg Orisson gelopen en me daar ingeschreven. Tot het gezamenlijk avondeten had ik nog een paar uur en ik probeerde te lezen. Dat ging moeizaam. Blij dat om 7 uur ’s avonds het eten op tafel stond. Er zaten ruim dertig peregrinos aan twee lange tafels. Ik zat naast Victor en Estefania, twee Spaanse wandelaars. Er waren veel Italianen, een paar Amerikanen. Er was nog een Argentijn, een van de eersten die ik tegenkwam. Ik zag hem later, nauwelijks gestopt met lopen voor die dag, met een halve liter bier. ‘Dat is goed voor je spieren’, beweerde hij.

De Franse eigenaresse van de herberg vroeg even aandacht voor dat ze met het toetje kwam. ‘Willen jullie allemaal je naam en land noemen?’ Op dat moment zag ik mijn mede-peregrinos pas. Allemaal mensen zoals ik die soms al eerder de Camino hadden gelopen, maar meestal net gestart waren. Sommigen gingen heel zelfverzekerd staan, met trots en overtuiging, anderen waren juist super verlegen, misschien wel extra door de bravoure van anderen. En ik kreeg opnieuw de tranen in mijn ogen.

Het maakt me niet uit wat de motieven zijn. Of je nu op zoek bent naar inkeer en reflectie of niet, daar misschien toe gedwongen wordt, al lopend. Of ook al wil je alleen maar even lopen. Maakt mij niet uit. Maar ik vind het mooi wat Vuijsje – ook een pelgrim zonder God – daarover schreef: ‘Wie nu naar Compostela trekt, maakt zich los van waarden als effectiviteit en efficiëntie. Vaak weet hij zelfs niet wat hij wil en gaat hij op pad om daar achter te komen. Terwijl we in ons dagelijks leven steeds doelgerichter zijn geworden, is op de camino een tegengestelde ontwikkeling te zien.’

Ik denk aan het Italiaanse echtpaar, die ik net voor Pamplona waarschijnlijk voor de vijfde keer die dag, tegenkwam. “We leven tijdelijk in een aparte wereld, een wereld waarin je enige doel is lopen, stempelen, eten en slapen. Los van de wereld, afgekeerd van de wereld. Al die mensen die we tegenkomen, en die niet de Camino lopen, zijn buitenstaanders. Voor hen gaat het echte leven door. Wij zijn daar even weg.” Dat is mooi, vakantiedoel op zich. En dat je helemaal in het nu leeft. Dat gevoel had ik ook. Niet bezig met zoeken of aankomen, maar hooguit ervaren, beleven, lopen.

Het meest overtuigende was dat ik op de laatste ochtend, in Estella, ergens blij was dat ik niet verderging, maar ergens ook jaloers op de wandelaars die verder gingen. Ik zie jullie nog wel een keer!

Foto’s Camino
Meer foto’s van deze zomer in Spanje

Slordige slobberjurken

Leestijd: 4 minuten

Emma Cline (1989) schreef ‘De meisjes’. Het is haar debuut. Eerder had ze wel eens een verhaal geschreven, maar nog geen boek van 300 bladzijden. De nieuwe Donna Tartt, zeiden mensen.

Tartt verbaasde de literaire wereld met ‘De verborgen geschiedenis’. Ik vond dat ook echt een fantastisch boek met een heel bijzondere sfeer. Wat er precies gebeurde in het boek weet ik niet meer. Het ging ook niet over de moord, maar vooral over wat die moord op de campus met een studentengroepje deed. ‘De meisjes’ doet ook zoiets. Het gaat niet om de moord, maar om de mensen.

Meer nog dan ‘De verborgen geschiedenis’ echoot ‘De meisjes’ het boek van Truman Capote over een andere waargebeurde moord in de VS, ‘In cold blood’. Dat boek focust, ongeveer net als ‘De meisjes’, op de psyche van de moordenaars. Hoe kwamen zij ertoe om de familie Clutter in Kansas te vermoorden?

Cline, 27 jaar oud, is een nieuwe belofte in literair Amerika. Ze kreeg van uitgeverij Random House een voorschot van 2 miljoen dollar voor het boek. Terecht? Ja, helemaal!

emma
(foto: Megan Cline)

De meisjes’ gaat over Evie, een 14-jarige tiener in California in 1969. Dat is een tijd van sektes, communes, seksuele vrijheid, lsd-trips. Evie’s ouders zijn net gescheiden. Ze hunkert naar aandacht, gezien worden, een ander leven. Ze komt in aanraking met een sekte, maar het is niet zozeer de sekteleider die haar aantrekt. Eerder Suzanne, een van de meisjes. Iets in haar, haar onafhankelijkheid misschien wel, losheid, de indruk daarvan, of in elk geval iets dat Evie bij haar ziet, wekt bij Evie het verlangen om net als zij te zijn en door haar opgemerkt te worden. En gaat het misschien niet altijd daarover bij onzekere tieners die op zoek zijn? Bevestiging van wie je bent en hoe je jezelf ziet.

Is dat een female gaze? Ik weet het niet. Ik heb eens gelezen dat vrouwelijke schilders een pieta anders schilderen dan mannen. Bij mannelijke schilders zijn Jezus en Maria gericht naar het publiek, bij vrouwelijke schilders kijken Jezus en Maria naar elkaar. Wat kan hen dat publiek schelen, ze zijn er voor elkaar. Het gaat deze schilders veel meer om de relatie tussen moeder en kind. Tijdens mijn laatste bezoek aan het Rijksmuseum zocht ik voorbeelden, maar ik kwam nauwelijks vrouwelijke schilders tegen. De enige soort van female gaze die ik zag, was een bloemstilleven. Hoe stereotiep.

In ‘De meisjes’ zit weinig van die stereotypering. “Ik zie gender ook vooral als performance”, zei Emma Cline 18 september in Boeken, het programma op zondagochtend dat ik nog steeds met Wim Brands associeer. Evie wil gezien worden door Suzanne, erkend worden als persoon. Daar draait het om in het boek. Misschien wel zoals jongeren nu bijna allemaal hartstochtelijk gezien willen worden op social media. Het bijzondere is dan hoe je in de wereld van de stuurloze Evie komt, meevoelt en de slordige slobberjurken van de meisjes bijna kunt aanraken. Cline maakt sfeer.

Oké, het boek gaat misschien ook over de Mansonmoorden. Charles Manson (1934) vestigde zich met zijn commune (The Family) in Los Angeles. Er dwarrelden vrouwen langs de commune die hij inwijdde in de vrije liefde. ‘In de wereld van de dwalende meisjes’, schrijft NRC treffend. Het is de tijd van flowerpower en wilde orgieën. Manson stuurde zijn volgelingen op rooftocht. En in de nacht van 8 op 9 augustus 1969 drongen vier sekteleden het huis van Sharon Tate binnen, echtgenote van Roman Polanski. De mensen die op dat moment in het huis waren, werden bruut vermoord en een dag later werden nog twee mensen vermoord. Bedoeling was de moordpartijen in de schoenen van de zwarten te schuiven en een rassenoorlog te ontketenen. Manson leeft nog en zit een levenslange gevangenisstraf uit. Misschien niet met dergelijke extreme consequenties, maar sektarische waanzin bestaat nog steeds.

Daar gaat het Emma Cline echter niet om. Het gaat om Evie. In het boek kijkt ze terug op die tijd, want de vertelstem is van de middelbare Evie. Ze vertelt haar verhaal aan een pubermeisje Sasha, dat haar naar de details vraagt. En ze vraagt zich opnieuw af, zoals ze dat al die jaren heeft gedaan, wat zou ze gedaan hebben als ze erbij was geweest. Als ze met Suzanne en de andere meisjes naar het huis was gegaan waar de moorden plaatsvonden. Die vraag blijft haar kwellen.

Het is de broeierige sfeer, de hangerige jonge vrouwen in die slobberjurken, met vieze voeten, de manier waarop ze elkaar in het oog houden. Jaloers soms, als de ander naar hun zin teveel aandacht krijgt van de sekteleider. Je voelt de blikken en je ziet ook waarom mensen dingen doen die ze eigenlijk niet willen doen. Dat alles wordt enorm invoelend beschreven en in prachtige taal. Nogmaals: ‘De meisjes’.

Naschrift

Ik ben ‘De meisjes’ twee weken nadat ik het boek las niet vergeten, maar net heb ik ‘Wie is nou normaal?’ van de Britse Lisa Williamson gelezen. Ook een debuut en zeker een zo bijzondere leeservaring. ‘Wie is nou normaal?’ gaat over transgendertieners, hun onzekerheden, angsten en emoties. Williamson laat prachtig zien dat ze net als iedere tiener verliefd worden en dromen hebben. Invoelend is een woord wat ook hier past. Ik heb Williamson geïnterviewd – erg leuk – en dat interview staat op www.continuum.nl.